Luisteren | Toelichting: |
Toelichting bij het schema luistervaardigheid
In het onderwijs is goed kunnen luisteren heel erg belangrijk omdat veel kennis en inhouden mondeling overgedragen worden: uitleg van regels en gedragscodes, opdrachten, instructies, uiteenzettingen over leerstof bij andere vakken.
Omdat luisteren veel inspanning en concentratie vergt van de luisteraar is het heel belangrijk dat de luisteraar strategieën in kan zetten voor het goed kunnen uitvoeren van luistertaken. Onder een strategie verstaan we een manier van aanpakken van een taak. Het inzetten van strategieën wil zeggen dat de luisteraar zich voordat hij gaat luisteren naar een tekst afvraagt hoe hij dat gaat doen.
Zo kan hij zich oriënteren (vgl. de oriëntatie) op het onderwerp van de tekst door zich eerst af te vragen wat hij er al van weet. Dit zogenaamde mobiliseren van voorkennis is heel belangrijk. Nieuwe inhouden van teksten kunnen veel gemakkelijker begrepen en onthouden worden wanneer de 'nieuwe' kennis geïntegreerd kan worden in al bestaande kennis. Ook kan een luisteraar zichzelf vooraf een luisterdoel stellen door zich af te vragen wat hij precies te weten wil komen. Een ander voorbeeld van een strategie die ingezet kan worden bij luisteren is het maken van aantekeningen. Al deze vaardigheden, die kinderen kunnen leren, komen aan bod in de oriëntatiefase.
Ook voor het onderwijsaanbod voor het luisteren in taalgebruikssituaties (contexten, gespreksvormen) geldt dat er sprake is van een opbouw in complexiteit waarbij het begrip afstand cruciaal is. We nemen als voorbeeld de dimensie luisteren in diverse gespreksvormen: in een kringgesprek is de afstand tot de spreker klein: hij is aanwezig en meestal van dezelfde leeftijd. Ook de afstand tot het onderwerp is klein: met kinderen wordt gepraat over onderwerpen uit hun eigen leefwereld. In een klassikaal leergesprek is zowel de afstand tot het onderwerp als tot de spreker veel groter: leergesprekken gaan vaak over onderwerpen die nieuw zijn en de inhoud kan vaak getypeerd worden als 'abstracte kennis'. De leerkracht is meestal degene die de kennis overdraagt: er is sprake van een relatie tussen een volwassene en kinderen en daarmee van een grotere afstand tussen de luisteraar en de spreker.Bij het luisteren naar informatieve teksten is er een opbouw in complexiteit van tekstkenmerken en in lengte van de tekst. Met geluidssignalen zijn kinderen van jongs af aan bekend, met het luisteren naar monologen en presentaties komen ze vanaf groep 4 in aanraking. De teksten worden complexer omdat ze uit meer inhoudselementen bestaan en meer specifieke kenmerken hebben die je moet kennen om tot de betekenis van de tekst te kunnen doordringen. Bij het luisteren naar fictionele teksten is de opbouw er ook een van een opklimmende moeilijkheidsgraad in tekstsoorten. Daarnaast is er sprake van een opbouw in onderwerpen en inhouden die parallel loopt met de opbouw van de vertelstof over de verschillende leerjaren.
In de reflectiefase komen inhouden aan bod die in de oriëntatiefase op het luisteren en tijdens de luistersituaties aan de orde zijn geweest. Er ligt een zwaar accent op luisterstrategieën vanwege het specifieke belang ervan voor deze vaardigheid. Anders dan bij de productieve vaardigheid spreken is luistergedrag minder goed zichtbaar. Geen zichtbaar luistergedrag vertonen, betekent niet automatisch dat er niet geluisterd wordt. Het is goed mogelijk dat een luisteraar wel intensief luistert maar dat niet met non-verbaal gedrag toont. Het is ook mogelijk dat een luisteraar afhaakt omdat er teveel informatie in korte tijd gegeven wordt of omdat de tekst niet voldoet aan de verwachtingen van de luisteraar. Bij de reflectie op het luisterproces kan er aandacht besteed worden aan allerlei factoren die bij luisteren een belemmerende of bevorderende rol spelen: de houding waarmee geluisterd is, de strategieën die ingezet zijn, de verwachtingen van de luisteraar, de betrokkenheid van de luisteraar bij het onderwerp, de mate waarin er sprake was van al dan niet optimale luistervoorwaarden (ruis in de communicatieve context, vermoeidheid van de luisteraar e.d.).
Van enkele items uit het schema zijn voorbeelden uit de dagelijkse praktijk opgenomen in de volgende paragraaf. In het schema is dat aangegeven met een sterretje, gevolgd door de letter waarmee het betreffende voorbeeld wordt aangeduid, en het nummer van de pagina waarop het is te vinden. Wanneer een voorbeeld bij verschillende vaardigheden wordt genoemd is dat omdat er meerdere items uit het schema in dat voorbeeld aan de orde zijn.